Voordat we in de boerderij kunnen wonen, moeten we nog aangesloten worden op de riolering. Alleen ligt die er niet. Ook de minstens veertig meter lange en zeventig centimeter diepe greppel waar de riolering in moet komen, ontbreekt nog.
Dat betekent dus graven. Nu is graven in gewone grond niet het vervelendste werk. Wel een beetje zwaar voor je rug, vooral als je niet dagelijks je tuin omspit. Dan is het afbreukrisico letterlijk erg groot. Echt vervelend wordt het als de grond vol ligt met puin. Waar bij elke schep een steen, stuk ijzer of brok beton de doorgang blokkeert. Dat laatste was bij ons natuurlijk het geval.
Al na een paar meter graven was het duidelijk dat wij een vervelende tijd tegemoet gingen, wat graven betreft. Onze tuin bleek niet uit losse, zachte, vriendelijke grond te bestaan. Integendeel. De vorige eigenaren hadden óf geen vuilnisbak óf geen zin in ritjes naar de stort, want al hun afval dumpten ze in de tuin. Van dikke keien (uit de ijstijd), hoefijzers, beschilderde tegels tot rollen prikkeldraad, glas, betumen, oude kranten, (beer)putten, restjes muur, ijzeren staven en stukken touw. Echt, ons lapje grond zit vol geheimen. Een waar goudmijntje, archeologisch gezien.
Allemaal heel fijn, voor die archeologen. Maar niet voor ons, mollen. Wilfred, Jan Bert, Radboud en ik moesten ons een ongeluk beuken om alle rotzooi eruit te krijgen. Jan Bert pakte op een gegeven moment zelfs een moker erbij, terwijl Wilfred zijn toevlucht nam tot de 'trilnaald' oftewel kango. Radboud en ik gebruikten vooral brute kracht en onze handen om de boel af te graven. Het resultaat, na drie dagen bikkelen: een prachtige loopgraaf, een compleet omgeploegde tuin, vier stijve ruggetjes en een stuk of wat ontvelde knokkels.
En dat zal voorlopig nog wel even zo blijven. Want als morgen de riolering erin ligt, moet al het zand weer terug...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten