zondag, november 25, 2007

Hoe het was




Soms, als ik het bouwen niet meer zie zitten, ga ik foto's kijken. Foto's van hoe het huis er een jaar geleden uitzag. Dat werkt enorm opbeurend. Want dan zie ik wat we al hebben gedaan, niet wat we nog moeten doen.

Neem bovenstaande foto's. Gemaakt in november 2006. Bijna nergens een gipsplaat te bekennen; niet op de wanden, op de plafonds of op de dakplaten. Isolatiemateriaal staat tien pakken hoog opgestapeld. In de woonkamer liggen gereedschap en bouwmateriaal op de vloer in plaats van vloerverwarming en gevlinderd beton.

Er is nog geen loopbrug. Nog geen bad, plint, deurkozijn, tegels, keuken of wc. De stukadoor is nog niet geweest, de vensterbanken ontbreken nog, op de muren zit nog geen likje verf.

Fantastisch om te zien hoeveel verder we één jaar later zijn. Wat we hebben gepresteerd. En dat allemaal omdat we blijven doorzetten, de vaart erin houden, en de moed. Nu klinkt het misschien alsof ons dat heel gemakkelijk afgaat. Niet dus. Vooral het gedeelte met die moed is soms lastig.

Want na bijna twee jaar bouwen zijn we dan wel bijna uitgeklust, maar ook uitgeblust. Onze energievoorraad is zo goed als op. We zien er moe en uitgewoond uit. Met dikke wallen, rood omrande ogen en witte snuitjes. We hebben steeds meer slaap nodig om alles vol te houden, zijn na één biertje al dronken. Onze flexibiliteit en geduld nemen af, net als onze zin om elke vrije dag te klussen.

We snakken naar rust. Naar een echte vakantie, waarin we luieren en over iets anders praten dan offertes, installateurs, deurbeslag en extra dekkende verf.

Maar zover is het niet. Hoewel ons to do-lijstje met de week slinkt, moeten we nog zeker twee tot drie maanden bouwen. Dat betekent dus doorbijten, verstand op nul, knop om en vooral: veel foto's bekijken van hoe het was. Zodat ik zie wat al is gedaan. Niet wat nog moet.

Gehakt en spaanders




De keuken staat op z’n plek. Wat een opluchting is dat.

Ik had me er van tevoren enorm druk om gemaakt. Mijn vriend en zijn vader zouden de keuken zelf monteren. Hoewel ze samen al een heel huis hebben gebouwd, was ik toch een beetje bezorgd of ze dit wel zouden kunnen. Of alle deurtjes en lades niet scheef zouden gaan hangen. Of er geen naden tussen de kastjes zouden ontstaan. Of de vaatwasser wel op de goede plek zou komen.

Het was allemaal drukte om niets, want na twee dagen werken staat de keuken er. Helemaal waterpas, naadloos en op de juiste locatie. Ik kan dus weer rustig slapen.

Had ik gedacht. Want onlangs ontdekte mijn broer Wierd iets vreselijks – relatief gezien. Tijdens een tour door het huis vertelden we enthousiast waar het kookeiland en de rest van de keuken zouden verrijzen. Wierd knikte en wees daarna op de stopcontacten. Of die niet wat laag zaten als ze boven het aanrechtblad moesten uitkomen?

Wilfred dacht van niet, maar pakte voor de zekerheid zijn duimstok. Een beetje bouwvakker heeft die altijd op zak. Met een 96 centimeter hoog aanrecht zouden de stopcontacten op minstens 1 meter van de grond moeten zitten. Dat hadden we ook zo doorgegeven aan de installateur. Maar helaas, na tig keer meten, wees de duimstok niet meer dan 92 centimeter aan. Minstens 8 centimeter te laag.

Hm, weer iets waar ik wakker van kon liggen. Want hoe zouden we dit gaan oplossen? Het aanrechtblad iets lager maken dan gepland? Of de stopcontacten verplaatsen, maar dan zou de muur opnieuw gestuukt en geverfd moeten worden. Wat een gedoe!

Inmiddels hebben Wilfred en zijn vader besloten dat de laatste oplossing de beste is.
Volgens de installateur is het zo gepiept. De oude gaten die overblijven in de muur dekken we af met een roestvrijstalen plaat. Ziet er nog strak uit ook, zegt Wilfred.

Ja, ja. Het zal wel. Ik wil me er niet meer druk om maken. Want straks zit er vast weer iets te laag of te hoog. Gaat er weer iets stuk. Loopt het weer anders dan we hadden gepland. Want hoe gaan we bijvoorbeeld de afzuigkap ophangen in een gipsplafond? Zal de timmerman het aanrechtblad wel goed hebben opgemeten? Gaat de trap wel passen? En al het glas?

Waar gehakt wordt, vallen spaanders, zeggen wij Hollanders toch al jaren? Ik snap precies wat ‘we’ daarmee bedoelen. Nu nog leren het te accepteren.

Schilder



Als ik nu een ander beroep zou moeten kiezen, wist ik het wel: schilder.

Niet dat ik dat vroeger ooit wilde worden. Ik was helemaal niet bedreven in verven. Deed het ook bijna nooit. Hooguit twee keer per jaar een middagje, bij vrienden in hun nieuwe woning. Hoewel ik het heus best netjes deed, zaten er altijd wel een paar druipers op de kozijnen, muur, plinten of mezelf. Zelfs als ik alles had afgeplakt.

Ik wist ook niet goed hoe het werkte, verven. Wanneer moest ik grondverf gebruiken, wanneer lak, wanneer rollers en wanneer een gewone kwast. Hoe vaak moest ik schuren, hoe kreeg ik een schroefgat dicht en waarvoor diende peut eigenlijk? Ik had geen flauw idee. Leuk vond ik het ook niet echt. Ik verheugde me altijd het meest op het bier na afloop van een dagje klussen.

Maar nu - bijna twee jaar later en na honderden meters dakgoot, plint, kozijn en muur in de verf te hebben gezet - is dat allemaal anders. Doe ik nauwelijks onder voor een professionele schilder, al zeg ik het zelf.

Zo weet ik ondertussen welke verf ik op welk soort materiaal moet smeren en in welke volgorde. Heb ik een behoorlijk vaste hand. Drup of mors ik bijna niet meer en gebruik ik nog maar zelden afplaktape. Ook ga ik altijd goed uitgerust op pad: met kneedbaar hout voor gaten, kit voor naden, schuurpapier voor oneffenheden en een doekje voor de enkele keren dat ik wél uitschiet. Natuurlijk ventileer ik altijd. En voor het geval de handen toch vies zijn geworden, staat er een pot 'professional cleaner' op het aanrecht, van Bizon.

Wellicht overdrijf ik een beetje. Maar wedden dat ik een heel eind kom als ik solliciteer voor schilder. Hoewel ze me op één ding zouden kunnen afwijzen: mijn werktenue. Dat houd ik niet schoon, komt er helemaal onder te zitten. Neem mijn overall. Die was ooit rood. Echt waar.

Gelukkig heb ik nog even de tijd om me ook op dit punt te verbeteren, want we zijn nog lang niet uitgeverfd. De plinten, deur- en raamkozijnen op de eerste etage en de begane grond moeten nog gegrond en gelakt, en alle muren nog één keer gelatext.

Alles bij elkaar een maand of twee werk. Daarna durf ik het wel aan. Nu de klant nog.

vrijdag, november 16, 2007

Vloer




Wat leggen we op de vloer? Iedereen die een huis heeft gekocht, moet die vraag een keer beantwoorden. Wij dus ook. En da's geen eenvoudige zaak, kan ik u vertellen. Tegenwoordig is de keuze uit vloerbedekking enorm, zo ontdekten wij al onderzoek doend. Het aanbod varieert van beton, Peruaans eiken, getrommelde kasteelplanken, parket en lekker wollig tapijt tot glad poxy, hip vinyl of met wilde prints bedrukt multiplex. En duizenden soorten laminaat.

Een beetje snelle beslisser weet natuurlijk zó wat 'ie wil. Ik niet. Vandaar dat ik eerst inspiratie ging opdoen. Bladen als VT Wonen's en Eigen Huis & Interieur zijn daar heel geschikt voor. Die knallen zowat uit elkaar van de reclames, tests (fijn woord) en artikelen over vloeren.

Daarna zijn we naar allerlei vloerenwinkels gegaan. Heel leuk is het daar, want ik zag er de meest geweldige materialen. Maar het was ook heel frustrerend, want het spul dat ik wilde hebben, was ook meteen het duurst. Dat hoeft geen probleem te zijn, maar wel als je woonkamer zo'n 180 vierkante meter is. Een Bruynzeelvloertje van Amerikaans grenen - met extra brede planken – doet dan al snel twintigduizend euro. En da’s nog exclusief leggen.

Al vrij vlot kwamen we tot de conclusie dat er voor de woonkamer maar één optie overbleef: een gevlinderde betonvloer. Heel betaalbaar én heel stoer. Bleven over: de gangen en slaapkamers. Na een maand of vier wisten we wat er op de gangen moest komen: grote rechthoekige platen meranti multiplex.

In juni heeft een groep wilde mannen de betonvloer gestort. De merantiplaten liggen er sinds afgelopen woensdag. Tineke en ik hebben ze gelakt; Henk en Wilfred hebben ze gelegd. Het resultaat is geweldig.

Nu alleen de slaapkamers nog. Dat er tapijt moet komen, weten we al. Da's lekker zacht aan je voeten. Maar welk soort? In elk geval niet het spul dat in mijn kamer lag tijdens mijn studietijd. Dat kwam van de Leenbakker, kostte vier of vijf gulden per strekkende meter. Goedkoper was er niet. En dat was ook te merken: na een week was het al een paar meter opgerekt en als ik er een sprintje op trok, stonden mijn voeten ongeveer in de brand, zo synthetisch was het.

Dat was toen. Nu is het tijd voor kwaliteit. Mooi spul. Paradijs onder mijn voeten, jong mos. Dus gingen we naar een designzaak. De enthousiaste eigenaar - die er met zijn zwarte kleren en designbril eerder uitzag als een kunstenaar - liet ons de meest prachtige stalen zien, die in prachtig vormgegeven boeken zaten en van de meeste prachtige kwaliteit en kleuren waren. Precies wat ik wilde!

Na anderhalf uur voelen en knuffelen durfde ik eindelijk de Grote Vraag te stellen: hoe veel kost het? De artistieke man keek ons blij aan, alsof er niets aan de hand was, en zei toen vrolijk: elfhonderd euro per strekkende meter! Voor de vorm hebben we nog wat vragen gesteld en rondgekeken. Toen zijn we snel en teleurgesteld de winkel uitgelopen.

Inmiddels heb ik ontdekt dat er ook nog iets is tussen Kwantum en design - wat tapijt betreft. Tientallen stalen heb ik ervan in huis liggen. Ons testpanel - kat Brokkie en poes Saartje - heeft ze al goedgekeurd. Nu wij nog.